Dagelijks Woord
Donderdag 31 oktober 2019 – Psalmen 113:4
De HEERE is verheven boven alle heidenvolken, boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
(BGT) De Heer heerst over alle volken. Zijn macht gaat hoger dan de hemel.
Aantekening
Psalm 113 > Deze korte lofzang viert de manier waarop de grote en majesteitelijke God Die over alles regeert, omziet naar de eenvoudigen. Zulk een God is inderdaad waardig door heel de mensheid geprezen te worden. Vers 7-8 komt overeen met 1 Samuël 2:8, een deel van de lofzang van Hanna. Misschien nam de psalm die woorden over, zoals de verwijzing naar de ‘onvruchtbare’ suggereert. Psalm 113 – 118 is wel het ‘Egyptische Hallel’ genoemd (Hebreeuws hallel betekent ‘lof’; ‘Egyptisch’ vanwege de latere verbinding met het Pascha), dat een vast onderdeel werd van de grote feesten van het liturgische jaar (inclusief Chanoeka, het feest van de inwijding van de tempel sinds het in de intertestamentaire periode was ingesteld; vgl. Johannes 10:22). Deze psalmen leverden de lofzang op die Jezus en Zijn discipelen zongen na hun paasmaaltijd (Mattheüs 26:30).
Psalm 113 : 1 – 3 > Heel de wereld moet de Heere loven. Het thema voor de gehele psalm wordt bepaald door de woorden waarmee de psalm begint en eindigt: Halleluja (Hebreeuws hallelu-jah). De dienaren van de Heere (m.n. gelovige Israëlieten, vgl. Psalm 136:22, waar het gehele volk Gods ‘dienaar’ wordt genoemd) die zijn verbond hebben ontvangen, moeten vooropgaan in de lofzang. Zij leven echter in het vertrouwen dat op een bepaalde dag hun God geloofd zal worden vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, d.w.z. overal op de wereld door allerlei soorten mensen, zoals Hij verdient.
Psalm 113 : 4 – 9 > Hoewel Hij zeer hoog woont, ziet Hij zeer laag neer. Dit gedeelte ontvouwt het universele thema van het vorige gedeelte op een verrassende manier: de God Die het verdient geloofd te worden door heel de mensheid, is een God Die zeer hoog woont (regerend over heel de wereld) en toch zeer laag ziet en Die de geringe opricht uit het stof. De beeldspraak van vers 7-8 beschrijft een positie van diepe vernedering en ellende (‘stof’ en vuil) die verandert in een van waardigheid en bevoorrechting (zitten bij edelen). Voor een Israëlitische vrouw was een onvruchtbare zijn (d.w.z. niet instaat om kinderen te baren), ook een ellende (vgl. 1 Samuël 1:12-17). Dat zorgt waarschijnlijk voor een beeld van Gods tedere zorg voor zijn geliefden. Gods majesteit betekent nooit dat Hij Zich ver houdt van wie op Hem zien. Het betekent integendeel Zijn uitputtende aandacht voor het kleine en Zijn onuitputtelijke vermogen om voor Zijn gelovigen te Zorgen.