Dagelijks Woord
Zaterdag 30 november 2019 – Jeremia 31:33-34
Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun [1]tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Dan zal niemand meer zijn medeburger onderrichten, noch tegen zijn broeder zeggen: “Leer de HEER kennen.” Want [2]iedereen, groot en klein, kent Mij al – godsspraak van de HEER. [3]Ik vergeef hun misstappen, Ik denk niet meer aan hun zonden.
(BGT) Dit zal mijn nieuwe afspraak met de Israëlieten zijn: Ik zal ervoor zorgen dat ze mijn regels kennen. Ik zal ze in hun hart schrijven, zodat ze die nooit vergeten. Dan zal ik hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn. 34Ze hoeven dan niet meer tegen elkaar te zeggen: ‘Zorg dat je God, de Heer, kent!’ Want in die tijd zal iedereen mij kennen, van klein tot groot! Dan vergeef ik hun fouten, en vergeet ik hun zonden.’
Aantekening
Jeremia 31 : 33 > In plaats van de wet op stenen tafelen te schrijven (zie Exodus 34:1; Deuteronomium 31:9-13) en het volk te vragen het zichzelf in te prenten (Deuteronomium 6:4-9), zal God die van meet af aan in hun hart schrijven, zodat er een innerlijke bereidheid is tot gehoorzaamheid. Hij zal de God van dit nieuwe verbond zijn, zoals Hij dat was voor de deelgenoten van het oude verbond die Hem liefhadden. In Romeinen 11:27 ontleent Paulus de woorden ‘dit is het verbond van Mij met hen’ aan dit vers.
Jeremia 31 : 34 > Er zal geen getrouw ‘overblijfsel’ binnen het verbondsvolk meer nodig zijn om de ontrouwe meerderheid te onderwijzen: ‘Ken de Heere’, want allen zullen Hem kennen. Dit verbond zal alleen omvatten wie Hem kennen, en Hij zal aan hun zonde niet meer denken.
Jeremia 31 : 31 – 34 > God zal definitief een einde maken aan het aloude probleem met Zijn volk, dat allen besneden van lichaam zijn maar dat er zo weinig besneden van hart zijn (d.w.z. werkelijk de Heere kennen). Wat God wilde schenken (Hem kennen en vergeving van zonden), had Hij in het Oude Testament allemaal aangeboden, maar was maar door zeer weinig mensen aangenomen. Christelijke lezers komen voor twee belangrijke interpretatievragen te staan: (1) Wat bedoelt de auteur van Hebreeën als hij deze profetie over het huis van Israël en … Juda (Jeremia 31:31) verbint met de Messias (Hebreeën 8:8-12)? (2) Doelt de profetie in Jeremia 31:27, 31, 36-37 op het etnische volk Israël of op een nieuw gevormd Israël (Jodenchristenen én heidenchristenen)? De tweede vraag is haast gelijk aan de vraag over de betekenis van ‘heel Israël’ in Romeinen 11:26. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op het nieuw gevormde Israël dat mag wonen in het Beloofde Land (Jeremia 31:38-40). Hetzelfde volk dat het verbond verbroken heeft, ontvangt een nieuw verbond.
[1] Jeremia 31:1; Jeremia 24:7; 30:22
[2] Jesaja 54:13; Johannes 6:45
[3] Jeremia 33:8; Micha 7:18; Handelingen 10:43